Proloog
De pijn dwingt me mijn ogen gesloten te
houden. Als ik mijn
arm optil om mijn voorhoofd te
masseren, slaat hij ergens
tegen aan. Een wand? Een kast? Mijn
oogleden trillen. Ergens
boven me is een smalle lichtspleet in
een verder compleet
donkere ruimte.
Terwijl de rest van mijn hoofd ook
ontwaakt, hoor ik een
zacht gekreun. Ben ik dat?
Ik lig op mijn rug en voel om me heen.
Een stugge stof
omringt me, met direct daarachter iets
hards, als een
afgesloten ruimte.
Met een schok open ik mijn ogen en kom
ik razendsnel
overeind. Ik stoot mijn hoofd en klap
net zo hard weer terug
op iets wat de naam kussen niet
verdient.
Ik weet het allemaal weer. En terwijl
het gesprek terugkomt
– wanneer was het? – lift de
radeloosheid net zo hard mee.
Zijn wanhopige ogen, de woorden met een
verkeerde kleur,
zijn armen, de scherpe pijn. En de kist
die uitnodigend
openstond.
‘Samen weg. Dat wilde je toch, Pien?
Maar niet met mij, hè?
Niet met mij!’
Ik heb gesmeekt, maar ik kon niet tegen
hem op.
Terwijl ik de lichtspleet aftast dringt
het tot me door. Levend
begraven. De benauwdheid drukt mijn
borstkas in tot ik zo
snel begin te ademen dat ik bang ben te
gaan hyperventileren.
‘Rustig, Pien. Blijf rustig. Doe het
voor Eva,’ fluister ik.
Mijn woorden worden direct geabsorbeerd
door de stilte,
waardoor de gewenste rust nog verder
wegdrijft. Pas als ik
mijn handen op mijn buik leg en me heel
sterk concentreer op
mijn ademhaling, word ik langzaam wat
rustiger. ‘Levend begraven, dat wel. Onder de grond, dat niet.’
Ik zeg
de woorden hardop zodat ze beter tot me
doordringen. Ik mag
de angst geen kans geven. De
lichtspleet trekt weer mijn
aandacht. ‘Niet onder de grond,’
herhaal ik voor alle
zekerheid, zodat het goed in mijn brein
wordt opgeslagen,
waar paniek op de loer ligt.
Voorzichtig probeer ik op mijn zij te
draaien, maar de ruimte
is te beperkt. Al snel zit ik klem
tussen de deksel en bodem
van mijn doodskist. Ik duw hard tegen
de deksel, zet mijn
lichaam als hefboom in, maar er is geen
beweging in te
krijgen. Er razen zoveel gedachten door
mijn hoofd dat ik niet
weet welke ik het eerst vast moet
grijpen. Ik moet eruit. Eva is
in gevaar!
Ik bons met mijn vuist tegen de deksel
en schreeuw zo hard
als ik kan: ‘Hallo! Help me, ik zit
opgesloten. Haal me hier
uit.’ Spits dan mijn oren, wil elk
klein geluidje op kunnen
vangen, maar hoor alleen stilte om me
heen.
Het is warm, en een haar kriebelt
vervelend op mijn
voorhoofd. Omzichtig breng ik een hand
langs mijn lichaam
naar boven en veeg het zweet van mijn
voorhoofd. Is er wel
voldoende lucht? Wordt het mijn dood,
hier in deze afgesloten
ruimte? Of is het alleen maar
inbeelding? Hij wil me niet
dood, toch?
Net als ik weer wil bonzen hoor ik
iets. Geschuifel. Een
ademhaling. Gesnuif.
‘Help me,’ schreeuw ik uit alle
macht, terwijl ik opnieuw
hard tegen de deksel ram.
Weer geritsel, en dan niets meer. Weg.
De beklemmende stilte omsluit me. Ik
wil huilen, me
overgeven aan de wanhoop. Niemand is
geïnteresseerd in mij.
Niet meer. Zijn zorgvuldig opgebouwde
getreiter heeft me tot
uitschot gemaakt. Compleet verlaten
door iedereen. Met mijn beide onderarmen tegen de deksel aan gedrukt
laat ik mijn
tranen lopen.
Ik ben niet belangrijk. Voor niemand.
Maar het gaat mij om
Eva. Nu ik hier begraven ben, loopt zij
groot gevaar en is er
niemand meer om mijn dochter te
beschermen.
Uit het boek Ik volg je van Marelle Boersma, haar nieuwste thriller over stalking
Meer over Marelle Boersma kunt u vinden op www.marelleboersma.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten